Paul Groot

Nio

Het postmodernisme is, van nu uit gezien, vooral een regressieve beweging geweest. De ontdekking dat het modernisme in al zijn vraatzuchtige ambitie werkelijk alle open plekken had ingenomen, en alleen kennelijk het centrum en de periferie aan anderen had overgelaten, heeft de postmodernisten nooit enige bescheidenheid geleerd. Zeker bij de architectonische variant heeft het ontdekken van het lege centrum en de aangename charme van de periferie vooral tot gevolg gehad dat de ontdekkers ervan het met veel aplomb architectonisch hebben gevuld en verward hebben achtergelaten.

Maurice Nio, schrijver van You have the right to remain silent, een bundel verzamelde essays uit de afgelopen decennia, is filmer, schrijver maar vooral architect. Ooit met Lars Spuybroek partner in het architectenbureau Nox bouwt hij nu in ander verband aan de postmoderne conditie van de hedendaagse mens. In zijn teksten toont hij zich de verlichte intellectueel die, al sprekend, liever zwijgt dan zich over te geven aan de schijndemocratie die haar spiegel vindt in de shows van Jerry Springer. Nio, we kunnen er niet omheen, is een reiziger in de sporen van Boornstein die begin jaren zestig, en Baudrillard die in de jaren tachtig, de nieuwe postmoderne wereld hebben beschreven. Hij toont zich een geschiedschrijver die duidelijk maakt dat niet de goede bedoelingen maar de valse opzet, niet de echte wereld maar het masker het juiste kompas zijn voor de reiziger. Politiek, ideologie en moraal produceren niets anders dan gezwets en geklets. Dan maar liever de slogans van de reclamemaker als uitgangspunt nemen voor een reis die hem de bekende wereld als was het een onbekend terrein doet doorkruisen. En vooral liever een wereld beschrijven waar we deel van uitmaken maar die we nooit zo begrepen hebben.

Nio is geen politicoloog of een socioloog maar reisde met een door de nieuwe media geconditioneerd oog door de consumptiemaatschappij. Hij bezocht veel landen, las boeken en zag veel films en muziekclips. En kreeg zicht op een beangstigend fascinerende puinhoop waar hij maar niet genoeg van kon krijgen. Het duizelt hem bij iedere geslaagde metafoor en allegorie. Zijn verbazing over zoveel verrassingen waarmee hij oog in oog komt te staan brengt hem in voortdurende extase. Zoiets als het hedendaagse equivalent van de flauwtes waaraan aan het eind van de vorige eeuw de dames uit de betere kringen leden en die een mooie prooi voor Freud zouden worden. Steeds opnieuw die verbazing en, het moet gezegd, hij weet er goed mee om te gaan. Maar de vraag blijft of de duizelingen die hem voortdurend overvallen nu echt of oprecht geveinsd zijn als we beseffen dat de postmoderne duizeling vooral een Frans retorisch stijlmiddel uit de jaren tachtig is. Want zijn essays lezen als een verslag van een voorbije periode. Het reisverslag van een fanatieke postmoderne wereldreiziger, net voordat andere verslaggevers ons in de volgende fase gaan inwijden. Veel nogal 'veilige' onderwerpen die binnen de 'postmoderne' context al wel eerder door essayisten zijn vastgelegd, hoewel zijn ironie en oprechtheid wel een eigen kleur hebben. In de trieste tropen van Brazilië brengt hij iets over van de euforie van deze wereld, van het strand van Rio de Janeiro, van samba's en koffie, lichaamsgeur en betonblokken, het dodelijke verkeer van Sao Paolo en het uit de grond gestampte Brasilia. De geleiachtige geilheid, de behoefte in een meisje te knijpen, zijn verhaal kent prachtige observaties, maar uiteindelijk blijf je toch een beetje met zijn Chinees-Hollandse verwondering zitten. Hij weet zijn soms verrassende reisverslagen te vermengen met een eigen, subtiele toon. Maar kennelijk heb je de mokerslagen waarmee bijvoorbeeld Rem Koolhaas zijn reisverslagen van over de uit de grond gestampte architectuur in de nieuwe Chinese metropolen doorkruidt nodig om als een hedendaagse Marco Polo ook werkelijk indruk te maken. Nio slaagt er lang niet altijd in de duizelingwekkende spektakels die hij ervaart ook werkelijk als zodanig te presenteren. Ik denk dat ik weet hoe het komt. Je merkt dat hij meestal al weet wat hij zal ontdekken, en al te vaak volgt de werkelijkheid dan ook zijn schema's. Als hij ergens aankomt scheurt de wereld zich open en geeft ze haar geheimen prijs. En als Nio dan soms niet precies weet waar het op uitdraait, dan kan de lezer het wel voorspellen: niet het kristallijne maar het liminale, niet de ware aard van de dingen maar de valse schijn doen er toe. Alles is anders dan je denkt. Vaak genoeg is het verrassend Nio in zijn ontmaskeringen of maskerades (wat is het) te volgen, maar een domper blijft niet altijd uit. Als hij eenmaal weer uit de buurt is, neemt de wereld weer de oude gedaante aan. Hoe efficiënt Nio ook schrijft, je mist soms de tover waardoor geboren essayisten zich onderscheiden. Een tover die ontstaat omdat niet de bevindingen ter plekke ertoe doen, maar de formulering ervan achteraf de toon bepalen.

Toch laat Nio ons kennelijk niet zonder bedoeling af en toe met lege handen achter. Zijn betoog draait er immers steeds weer om dat de kern van het gebeuren of de plek waar hij zich bevindt nu juist een centrum mist of door een leeg centrum gekenmerkt wordt. Daarom gebeurt er zoveel opmerkelijks. Of niet. Of zou er zoveel opmerkelijks moeten gebeuren. Of juist niet. Met Roland Barthes reist hij conceptueel naar Tokio, waar het Keizerlijk Paleis in de keizerlijke tuinen het lege centrum vormt; in zijn leeskamer belandt hij bij de palio in Sienna en klaagt over de armoede van de pleinen in zijn vaderland: Nooit zijn we in staat om iets als de palio te verzinnen, iets wat de functie van het plein negeert en het laat metamorfoseren in een ruimte van spektakel. Pleinen moeten worden verrast en verkracht, willen ze tot leven komen: ''ze willen geen moraal, geen trouw, ze willen overspel, het spel met de lege tekens.

Nio's ideale ik is iemand die overspel pleegt, die zich niet houdt aan het concept van een zinvolle ruimte en partij trekt voor dat anti-concept, die duizeling van de ruimte: het geheime centrum. ''Want zijns ondanks is hij een echte moralist.
Het aardige, en ook wel een beetje verontrustende aan dit boek is dat Nio tussen de regels door de lezer voortdurend uit zijn evenwicht wil brengen, maar dat niet altijd van zichzelf verlangt. Zijn poëtische ontladingen kennen ook maar een beperkt repertoire. De wereld bezorgt hem dan wel voortdurend duizelingen, maar even later staat hij weer stoer zijn mannetje. Veel verkrachtingen en verbazingwekkende taferelen lijken er dan vooral voor gemaakt om hem te overtuigen van de waarheid van zijn essayistische gelijk. Hij blinddoekt zichzelf en laat de wereld door een enkele, bijna onzichtbaar kijkgaatje binnen. Daar, als in een psychologische camera obscura, worden zijn metamorfosen geboren. Zwaarwichtig en spaarzaam, telkens is het een hele bevalling. De lichte sprankelende sfeer van de metamorfosen uit de klassieke oudheid zijn aan hem niet besteed.
Nio ziet de duizelingwekkende panorama's van de hedendaagse wereld op zich afkomen. En stevig bewapend als hij is, is hij toch niet echt uit op confrontatie. Hij lijkt nog gevangen te zitten in de ontdekking van het eerste beetje vrijheid om te metamorfoseren dat het postmodernisme toestond. Dus geen echt gegoochel met lege tekens zoals dat in de barok het geval was, maar meer een wat vertwijfelde postmoderne variant ervan. Met daarbij die voortdurende nadruk op het kennelijk zo pas ontdekte lege centrum. Alsof het geheime centrum niet juist in de verhalende structuur, in de psychologie altijd al zo heeft gefunctioneerd. Alsof de herontdekking ervan, die voor Barthes het wapen was waarmee hij het fossiele modernisme te lijf ging, wel heel ver alweer in het verleden ligt.
Nu ligt het centrum daar open. En wat hebben die postmodernen ermee gedaan? Dat had ik graag hier in deze bundel willen vernemen en of het niet tijd wordt dit centrum misschien maar weer eens vol te storten. Want die duizeling van de ontdekking, hoe lang blijft die actueel, hoe lang blijven we er in vervoering bij stilstaan? Of moeten we dat centrum toch maar daar in de leegte links laten liggen, laten zoals het is en het niet opnieuw al interpreterend invullen. Ergens in 1983 schreef Nio een tekst over de film The Return of the Jedi, Star Wars iii, waarmee de bundel nu eindigt. Deze tekst is heel actueel nu de nieuwe Star Wars, The Phantom Menace eraan komt. De film zal laten zien hoe papa Anthony Skywalker veranderde in de zwartgeklede Garth Vader, zijn bittere tegenstander. Nio speculeert over het transparante gezicht van Luke Skywalker, inderdaad de acteur die na Star Wars zo goed als verdwenen is uit de filmindustrie, en in deze films zijn levensrol als Elckerlijc speelde. Het gezicht van deze jonge held is zo onuitgesproken, zo zonder pretentie en zonder allure, zo abnormaal gewoon, dat het lijkt alsof elk kenmerk dat doorgaans een persoonlijkheid uitmaakt is uitgewist. Luke heeft helemaal niks, toont ''een gezicht dat zo gewoon is omdat het geen enkel spoor van een identiteit vertoont, omdat het alleen maar een verschrikkelijke goedheid uitstraalt. Dit is het perfecte model van de actuele, transparante gezichten. Uitwisselbare gezichten, zonder illusie, zonder schaduw. Gezichten om meteen te vergeten.
Het is een uitdagende tekst die mij onmiddellijk naar mijn computer dreef. Star Wars op de computer is een prachtig tijdverdrijf, en anders dan Nio in 1983 weten we nu dat we ons actief met dit transparante gezicht kunnen identificeren. Luke is zo transparant omdat we ons allemaal in Luke kunnen/moeten herkennen om zo dit drama een eeuwig leven te geven. Nio keek in '83 nog tegen de transparantie op, en dacht het geheim van Luke en daarmee van George Lucas te hebben gevonden. De film tooit zich met transparantie. Dat is zijn raadsel en succes. De film tooit zich met duizeling, zoals het oppervlak zich tooit met diepte, zoals Luke zich tooit met goedheid (zoals het geheim zich tooit met ontluistering).'' Maar zo blijven we zitten met een constatering op papier die in een, weliswaar heel elegante, beschrijving blijft steken. Als we vandaag de dag Lucas' spelletje-naar-de-film spelen, is het geheim achter het raadsel van Luke opgelost, tooien we ons zelf met duizeling, met diepte, met goedheid en weten we dat dat vooral een spannend gevecht met de vijand betekent. Al vechtend vinden we onze weg, en weten we dat we naarmate we verder vorderen we tegelijk antwoord krijgen op de meest essentiële vragen die het postmodernisme stelde. Het geheim dat de essays van Baudrillard, Barthes en Nio zo aantrekkelijk maakt, door hen is beschreven en gecultiveerd, wordt in dit spelletje gaandeweg geopenbaard.
Nio moet van deze komende ontknoping al een voorgevoel hebben gehad. Niet voor niets sluit hij de bundel af met zijn gedachten over Luke Skywalker. En omdat je in Star Wars, het computerspel, Luke's transparantie definitief hebt doorzien, weet je dat George Lucas niet alleen het misschien wel aantrekkelijkste computerspelletje van vandaag geproduceerd heeft. Want met zijn avonturenreeks op de computer heeft Lucas rücksichtslos het postmoderne essay ontmaskerd, en dwong hij Maurice Nio met zijn You have the right to remain silent het genre voorgoed af te sluiten.