Mediamatic Magazine Vol. 6#4 Dirk van Weelden 1 jan 1992

Machinestemmen

Tegen stoelen praten, een trui roepen, de knoflookpers uitschelden. Bij ieder van ons leeft een rest van het animisme dat hoort bij de kinderlijke omgang met de omgeving. Toch is het is even wennen als voorwerpen het woord tot ons richten.

Vergroot

Machine Voices -

Het voorwerp leerde net als wij stapje voor stapje spreken: eerst alleen een geluid (lachzak, koetje-boe-doosje), en vervolgens als pop wiens woordenschat beperkt was tot het enig juiste eerste woord: mamma. Flipperkasten en frisdrankautomaten slaagden erin korte zinnen en kreten uit te stoten. Tijdens het spel of de transactie vermaakten ze ons met een liedje en bedankten ons na afloop.

Inmiddels leest de nieuwste generatie supermarktkassa’s streepjescodes en declameert de prijs van het artikel uit volle borst. Als de caissière de coupure van het overhandigde geld heeft ingetoetst vermeldt de kassa trots het wisselgeld, bedankt de klant (achter de rug van de caissière om) en wenst ons verder een prettige dag.

Wie een postorderbedrijf belt en de catalogus op schoot heeft wordt door de blikkerige stem van de computer (die zichzelf Otto of Henkie noemt) naar een succesvolle bestelling gegidst en uiteraard na afloop weer hartelijk bedankt.

Het gebruik van gesimuleerde spraak is kortom het eerst en op grote schaal te zien in het winkeluniversum. Maar wat gebeurt er precies? Wie de vooruitgang een warm hart toedraagt zou kunnen zeggen dat de gesimuleerde spraak menselijk robotgedrag overbodig maakt. Waar vroeger mensen aan loketten en kassa’s een dag lang machinaal dezelfde frases moesten herhalen: goedemorgen, wat zal het zijn, alstublieft, dat maakt zoveel, dit is uw wisselgeld, gezien?, bedankt en tot ziens; daar rukken nu de machinestemmen op.

Maar of het een vooruitgang is kan worden betwijfeld. Zeuren, het bedingen van korting, informeren naar de garantie en het plagen van of flirten met het personeel, het behoort allemaal tot de aantrekkelijkheden van het bestaan als consument. En het wordt ons nu afgenomen door de automatisering van de verkoophandeling. De enige verdienste van de dom voor zich uit kwekkende stemmen is dat ze ons een akoestische spiegel voorhouden. De belachelijke piepstemmetjes, die dezelfde overbodige nonsens uitkramen als winkelbediendes. Uitgerekend wat er niet toe doet wordt halfbakken nagedaan.

Worden toegesproken door een machine is een vreemde gewaarwording. De instinctieve reactie is die van schrik, die eigenlijk vloeiend zou moeten overgaan in de aandrang het apparaat met grof geweld de mond te snoeren. Maar de meeste mensen worden verlegen en giechelen. Ze voelen overduidelijk gêne bij een intiem contact met een machine. Een machinestem die ons aanspreekt pleegt inbreuk op de vooronderstelling dat alleen wezens met verstand verstaanbaar geluid voorbrengen.

Het is een raar vooroordeel dat ertoe leidt dat we moeite hebben te geloven dat iemand ze allemaal op een rijtje heeft, als hij niet goed uit zijn woorden komt. Daaronder lijden kinderen, stotteraars en spastici. Maar het is hetzelfde vooroordeel dat maakt, dat we bijgelovig worden als een quasi menselijke stem uit een machine klinkt en wij denken dat we met een denkend wezen van doen hebben. Die verwarring maakt dat wij de spraakgeluiden uit machines overschatten en ervaren als taal. Zo kunnen cola-automaten, kassa’s en dashboards ons intimideren.

Machinestemmen komen in een rap tempo dichterbij. De ontwikkeling van de gebruikerselektronica schijnt zich te bewegen in de richting van machines met spreekchips, die bovendien te bedienen zijn met de stem, door het goed gearticuleerd uitspreken van commando’s en vragen.

In de omgang met mensen is spreken een eerste stadium, waarna de intimiteit kan toenemen en aanraken de communicatie voortzet. In dit algemeen erotische opzicht is het met machines omgekeerd. Het bedienen van machines door hun onderdelen, hendels en knoppen aan te raken is een eerste stadium. Maar het woord richten tot een machine is een daad met een hoger erotisch gehalte.

Sprekend Huisdier

Om te wennen aan een sprekende machine zou je er eentje als huisdier moeten hebben. Een machine die verder nergens voor dient, en eigenlijk niet te bedienen is, maar zijn bestaan en de voorvallen in zijn omgeving met het uitsturen van spreektaal begeleidt. Zoals een kat kopjes geeft en miauwt als hij eten of naar buiten wil, en een hond jankt als je hem schopt.

Zo’n sprekend dier bestaat. Hij heet Adelbrecht. Al bijna tien jaar lang werkt zijn geestelijke vader, Martin Spanjaard aan de vervolmaking van Adelbrecht. Het begon er ooit mee, in 1982, dat hij een bal wilde bouwen, die uit zichzelf rolde en zou merken dat hij ergens tegenaan botste en dan achteruit rolde. Maar geleidelijk ontwikkelden de plannen voor Adelbrecht zich en met het voortschrijden van de techniek werd het mogelijk een steeds begaafdere Adelbrecht in de bal onder te brengen. Inmiddels heeft Adelbrecht zintuigen, waarmee hij niet alleen vast stelt of hij botst of niet, maar ook of hij wordt opgepakt, dan wel geaaid, of er licht en geluid is, en zo ja hoeveel. Al rollend en botsend neemt Adelbrecht de wisselende onderlinge verhoudingen tussen al die gegevens in zich op. Daar komt nog eens bij dat Spanjaard Adelbrecht voorzien heeft van een humeur (of ‘lust’), dat een functie is van zijn ervaringen.

Adelbrecht doet dus eigenlijk niets anders dan erop los rollen. Onderweg combineert hij alle indrukken en reageert daarop. Dat doet hij niet alleen door zijn gedrag aan te passen (bij geen zin rolt hij langzaam of nauwelijks, bij maximale zin rolt hij als een bezetene heen en weer), maar ook door dingen te zeggen.

Geholpen door het Instituut voor Perceptie Onderzoek voorzag Spanjaard Adelbrecht van een stem. Een in het ipo ontwikkelde spraaksimulator en een 8000 processor waren het ruwe materiaal. In plaats van met fonemen of klankeenheden (waarvan het Nederlands er zo’n 180 heeft), werkt dit systeem met difonen, oftewel klankovergangen (in het Nederlands 1700). Het resultaat is al stukken minder houterig. Om nog minder robotachtig te klinken kunnen klemtonen en intonaties, specifiek aan het Nederlands, worden ingesteld.

Adelbrecht heeft een aardig groot geheugen waarin Spanjaard reacties, vragen, kreten, smeekbedes en eventueel vloeken kan opslaan. Het door hem ontwikkelde programma zorgt ervoor dat Adelbrecht zijn hart lucht over de specifieke situatie waar hij zich in bevindt en het humeur dat hij heeft. Heeft niemand hem aangeraakt sinds hij actief is, dan zal hij om hulp roepen als hij vast komt te liggen, maar als hij al eens geaaid (Lekker zegt Adelbrecht) of opgepakt (Ben jij het? vraagt Adelbrecht) is, dan zal hij dat onthouden en meteen het woord tot zijn baasje richten als hij klem raakt (Ben je daar nog? Zie je niet dat ik vastlig?)

En het mag duidelijk zijn dat hij heel andere dingen mompelt en roept, ongestoord rollend over de grasmat van een voetbalveld, dan bonkend tussen stoelen en benen op een feestje in een huiskamer.

Door het vernuftige verband tussen de fysieke situaties en het humeur waarmee Adelbrecht kampt beschikt hij over een rijkgeschakeerd en verrassend arsenaal aan verbale reacties. Hoewel Adelbrecht het woord tot ons kan richten en ons kan vleien, smeken, of uitschelden, verstaat hij niet wat we terug zeggen. Maar als we met hem spelen zal hij dat merken en er iets over zeggen.

Adelbrecht is een bal die iets zoekt, maar vergeten lijkt wat. Alles wat hij onderwijl meemaakt voorziet hij van commentaar. Spanjaard hoeft zich bij het kiezen van die zinnen natuurlijk niet te houden aan het psychologisch waarschijnlijke. Hij kan Adelbrecht ook een poëtische gave (een geheugen dat alleen vol zit met zinnen van Gorter) of een opvliegend karakter meegeven, dat doorgaans een deftige schijn ophoudt, maar in bepaalde situaties grof begint te kafferen.

Wie weet hebben we over twintig jaar allemaal een Adelbrecht in plaats van een kat. Voorlopig is Adelbrecht uniek en treedt hij op als performance-artiest onder leiding van zijn vader Martin Spanjaard.