Mediamatic Magazine vol 5#1+2 Paul Valéry 1 jan 1990

Over de vooruitgang

Tot voor kort moesten kunstenaars niets hebben van wat doorging voor de Vooruitgang.

Vergroot

Remarks on Progress -

In de kunstwerken zagen ze er net zo weinig van terug als de filosofen in de zeden en gewoonten. Ze veroordeelden de barbaarse dadendrang van de kennis, de brute ingrepen van de ingenieurs in het landschap, de tirannie van de machinerieën, de simplificatie van de menselijke typen als tegenwicht tegen de complicatie van de maatschappelijke organismen. Al rond 1840 verontwaardigde men zich over de eerste tekenen van een nog nauwelijks aangevangen verandering. Hoewel de Romantici tijdgenoten waren van Faraday en Ampère, negeerden ze simpelweg de wetenschap, of keken er op neer, of hadden slechts oog voor de fantastische aspecten ervan. Hun geesten zochten asiel in een Middeleeuwen die ze zelf hadden geschapen; zo verzonnen ze een vluchtweg van de chemicus naar de alchemist. Ze gedijden slechts in de Legende of de Geschiedenis, dat wil zeggen in de tegenpolen van de Fysica. Ze ontsnapten aan het geregelde leven en verkozen de hartstocht en de emoties, die ze tot een cultuur maakten (en zelfs tot een blijspel).

Kortom, tegenover het idool van de Vooruitgang stelden zij het idool van de vervloekte Vooruitgang, waarmee we twee gemeenplaatsen rijker werden.

Terwijl ik nadacht over deze antipathie van de kunstenaars tegenover de vooruitgang, schoten enkele bijkomende gedachten door mijn hoofd, die men moet nemen voor wat ze waard zijn.

Tijdens de eerste helft van de 19de eeuw ontdekt en omschrijft de kunstenaar zijn antipode - de burger. De burger is precies het omgekeerde van de romanticus. Men zadelt hem overigens op met tegenstrijdige eigenschappen, want hij zou zowel een slaaf zijn van de routine als een absurde adept van de vooruitgang. De burger houdt van vastigheid en gelooft dat alles te vervolmaken is. Hij belichaamt het gezond verstand, de verknochtheid aan de meest tastbare werkelijkheid, maar tegelijkertijd heeft hij een blind vertrouwen in ik weet niet welke toenemende en haast fatale verbetering van de levensomstandigheden. De kunstenaar reserveert voor zichzelf het domein van de 'Droom'.

De voortschrijdende tijd of, zo men wil, de demon van de onverwachte combinaties (die de meest verrassende consequenties trekt en afleidt uit het bestaande om daarmee het toekomstige samen te stellen) heeft zich geamuseerd met het teweegbrengen van een zeer fraaie vermenging tussen twee begrippen die ooitelkaars tegengestelde waren. Het bovennatuurlijke en het feitelijke zijn een wonderlijke alliantie aangegaan, en deze twee voormalige vijanden spannen nu samen om ons bestaan op te nemen in een oneindige spiraal van transformaties en ver- rassingen. Men kan beweren dat de mensen eraan gewend raken om alle kennis te beschouwen als transitief, elk stadium van hun industrie en hun materiële verhoudingen als tijdelijk. Dit is nieuw. In het alledaagse leven moet men meer en meer rekening houden met het onverwachte. De werkelijkheid is niet meer keurig afgebakend. Plaats, tijd en materie staan ons vrijheden toe die tot voor kort onvoorstelbaar waren. De exactheid produceert dromen. De dromen nemen vaste vormen aan. Op het gezond verstand, dat honderdmaal in verwarring is gebracht en belache- lijk gemaakt door geslaagde experimenten, wordt geen beroep meer gedaan behalve uit onwetendheid. De waarde van de algemene evidentie is gereduceerd tot niets. Kregen oordelen en meningen vroeger een onverbiddelijke macht omdat ze algemeen aanvaard werden, tegenwoordig worden ze om dezelfde reden geringgeschat. Wat door allen, overal en altijd, werd geloofd is niet meer van groot belang. Tegenover het soort zekerheid dat uitging van gelijkluidende meningen of getuigenissen van een groot aantal mensen, staat de objectiviteit van de registraties die gecontroleerd en geïnterpreteerd worden door een klein aantal specialisten. Misschien was de waarde die men hechtte aan de algemene consensus (het fundament van onze gewoonten en wetten) slechts het gevolg van het plezier dat de meeste mensen hebben wanneer ze het met elkaar eens zijn en elkaar kunnen zien als gelijken.

Uiteindelijk hebben alle dromen die door de mensheid zijn voortgebracht en die in allerlei fabels figureerden, het ónmogelijke en de geest verlaten. In het fabuleuze wordt handelgedreven. Aan de produktie van wondermachines danken duizenden hun levensonderhoud. Maar de kunstenaar heeft geen enkel aandeel gehad in deze produktie van wonderen. Ze komt voort uit de wetenschap en het kapitaal. De burger heeft zijn geld belegd in fantasma’s en speculeert op het failliet van het gezond verstand.

Zelfs op het toppunt van zijn macht, bezat Lodewijk XIV nog geen honderdste van de macht over de natuur en van de middelen om zich te vermaken, zijn geest te cultiveren of zich te voorzien van sensaties waar tegenwoordig zoveel mensen van lager afkomst over beschikken. Ik geef toe, wat ik hierbij buiten beschouwing laat is de wellust van het bevelen, van het laten buigen, het intimideren, het overbluffen, imponeren of vergeven, die een goddelijke en theatrale wellust is. Maar tijd, afstand, snelheid, vrijheid, de indrukken uit de hele wereld...

De jonge, gezonde, redelijk welgestelde mens van vandaag vliegt waarheen hij wil, reist de wereld in sneltreinvaart af, slaapt elke nacht in een paleis. Hij kan kiezen uit honderd manieren van leven, genieten van een beetje liefde, een beetje zekerheid, op elke willekeurige plaats. Wanneer hij kan bogen op enige intelligentie (maar niet meer dan strikt noodzakelijk), kan hij van alles het beste nemen, zich elk ogenblik omtoveren in een gelukkig man. De machtigste koning is minder benijdens- waardig. Of het nu gaat om hitte of kou, de huid of de spieren, het lichaam van de Zonnekoning was veel slechter af dan het zijne. Als de koning ziek was, kon men hem nauwelijks verzorgen. Hij kon niets anders doen dan kreunen en steunen op zijn donzen bed, bedolven onder praal, zonder hoop op een spoedig herstel of op die pijnloosheid die de chemie kan verschaffen aan elke moderne patiënt.
Dus voor het plezier, tegen pijn, tegen verveling en voor de bevrediging van elk soort nieuwsgierigheid, zijn veel mensen beter voorzien dan de machtigste man van Europa tweehonderd en vijftig jaar geleden.

Stel dat de immense verandering die wij in ogenschouw nemen, die wij ondergaan en ons voortdrijft, nog steeds gaande is en het laatste beetje traditie wegvaagt, de behoeften en de middelen van bestaan op geheel andere wijze articuleert, dan zal dit totaal nieuwe tijdperk mensen voortbrengen die door geen enkel aanwensel van de geest zich nog hechten aan het verleden. De geschiedenis zal hen confronteren met vreemde, haast onbegrijpelijke verhalen, want niets in hun tijdperk zal een precedent hebben in het verleden, en niets uit het verleden zal voortleven in hun heden. Alles wat bij de mens niet puur fysiologisch is, zal veranderd zijn, omdat onze ambities, onze politiek, onze oorlogen, onze gewoonten, onze kunst onderhevig zijn aan een serie supersnelle veranderingen; ze hangen meer en meer af van de positieve wetenschappen en dus minder en minder van wat geweest is. Het nieuwe feit lijkt even belangrijk te worden als de traditie en het historische feit dat tot nog toe waren.

Elke inwoner van een nieuw land die een bezoek brengt aan Versailles, kan en moet die figuren, bevracht met massa’s dood haar, getooid met borduursels, nobel gestold in protserige houdingen, met dezelfde blik bekijken als waarmee wij in een volkenkundig museum de wassen beelden bekijken, die gehuld gaan in mantels van veren of huiden en die doorgaan voor priesters en opperhoofden van uitgestorven volksstammen.

Een van de meest stellige en wrede gevolgen van de vooruitgang is dus dat ze aan de dood een extra verdriet toevoegt dat steeds groter wordt naarmate de revolutie van de gewoonten en de ideeën zich verscherpt en versnelt. Sterven alleen was niet genoeg; men moet onbegrijpelijk worden, belachelijk bijna; en al heet men Racine of Bossuet, men moet zijn plaats innemen naast bizarre, bontgekleurde, getatoueerde figuren die, ten prooi aan spot en enigszins angstaanjagend, in de zalen in rijen staan opgesteld en naadloos aansluiten bij de opgezette vertegenwoordigers van de dierlijke soort...

Ik heb ooit geprobeerd mij een positieve voorstelling te vormen van wat men verstaat onder vooruitgang. Na het uitbannen van alle morele, politieke of esthetische consideraties, kwam de vooruitgang voor mij neer op de zeer snelle en zeer tastbare toename van de (mechanische) kracht waarover de mens kan beschikken én op die van de precisie die hij kan bereiken in zijn prognoses. Het aantal paardekrachten, het aantal verifieerbare decimalen, dat zijn cijfers die de afgelopen eeuw onmiskenbaar sterk zijn toegenomen. Denk alleen al aan wat al die verschillende motoren dag in dag uit verbruiken, aan de uitputting van de voorraden overal ter wereld. Een Parijse straat werkt en trilt als een fabriek, ‘s Avonds schittert een feestelijke vuurzee, een schat aan licht in onze halfverblinde ogen als teken van een uitzonder' lijk vermogen tot verspillen, van een haast criminele vrijgevigheid.

Is de verkwisting niet een publieke en permanente noodzaak geworden? Misschien zal een verre waarnemer die de staat van onze beschaving overziet, concluderen dat de Eerste Wereldoorlog louter een erg rampzalige maar directe en onvermijdelijke consequentie is van de ontwikkeling van onze capaciteiten. De omvang, de duur, de intensiteit en zelfs de gruwelijkheid van deze oorlog stemmen overeen met de grootte van onze krachten. Hij werd gevoerd op de schaal van onze rijkdommen en onze industrie in vredestijd; in verhouding verschilde hij van de vorige oorlogen omdat onze instrumenten, onze materiële rijkdommen en onze overvloed dat eisten. Maar het verschil was niet alleen een kwestie van verhoudingen. In de fysische wereld kan men iets niet vergroten zonder onmiddellijk zijn kwaliteit te veranderen; alleen in de zuivere geometrie bestaan gelijkvormige figuren. De gelijkvormigheid huist waarschijnlijk nergens anders dan in de geest. De laatste oorlog kan niet beschouwd worden als een simpele uitvergroting van voorgaande conflicten. De oorlogen uit het verleden eindigden lang voordat de werkelijke uitputting van de betrokken landen een feit was. Op dezelfde wijze geven goede schaakspelers hun partij op zodra ze één stuk hebben verloren. Door een soort conventie kwam er dus een einde aan het drama, en de gebeurtenis die de ongelijkheid van de krachten regelde was meer symbolisch dan werkelijk. Maar omgekeerd hebben wij slechts enkele jaren geleden kunnen zien dat de moderne oorlog zich op fatale wijze voortsleept tot de totale uitputting van de vijand, waarvan alle rijkdommen, zelfs de meest ver verwijderde, een voor een aan het front worden verbruikt. De beroemde uitspraak van Joseph de Maistre dat een veldslag verloren is omdat men hem verloren denkt te hebben, heeft zelf iets van zijn klassieke geldigheid verloren. Van nu af aan wordt de veldslag echt verloren omdat mensen, brood, goud, kolen en olie ontbreken, en dat geldt niet alleen voor het leger maar voor het hele land.

Tussen alle prestaties in naam van de vooruitgang is niets zo verbazingwekkend als die van het licht. Enkele jaren geleden nog was het licht slechts een visueel fenomeen. Het was er of het was er niet. Het spreidde zich uit in de ruimte waar het stuitte op iets stoffelijks dat het enigszins veranderde, maar waaraan het vreemd bleef. Maar nu is het licht het grootste raadsel van de wereld geworden. Zijn snelheid betekent en begrenst iets essentieels voor het universum. Men denkt dat het gewicht heeft. De studie van de lichtstralen ruïneert de ideeën die we hadden over een lege ruimte en een absolute tijd. Het licht vertoont op mysterieuze wijze gemeenschappelijke overeenkomsten en verschillen met de materie. Dit licht tenslotte, dat ooit het gangbare symbool was van een volledige, heldere en perfecte kennis, is op de een of andere manier verwikkeld geraakt in een intellectueel schandaal; met zijn handlanger de materie is het betrokken in een proces dat het discontinue heeft aangespannen tegen het continue, de waarschijnlijkheid tegen de beelden, de eenheden tegen de grote aantallen, de analyse tegen de synthese, de verborgen werkelijkheid tegen de intelligentie die haar naspeurt - en, om kort te zijn - het onbevattelijke tegen het bevattelijke. Hier zou de wetenschap wel eens kunnen stuiten op haar kritische punt... Maar waarschijnlijk zal de zaak uitlopen op een schikking.

vertaling Maurice Nio

Uit: PAUL VALÉRY ‘Propos sur le Progrès’ in: Pieces sur l’art,
Parijs (Gallimard) 1934.