Mediamatic Magazine Vol. 7#1 Ger Peeters 1 jan 1992

Mulder

Arjen Mulder, Het buitenmediale, Perdu Amsterdam 1991

Al lezend in het Buitenmediale van Arjen Mulder moet ik aan een ooit op een andere plek gelezen anekdote denken. Daarin wordt het verhaal verteld van een toerist die de toppen van de bergen wil beklimmen.

Helaas voor hem; het regent al geruime tijd. Op een wandeling langs de stroom van een rivier ontmoet hij een oude bergbewoner en vraagt hem of het weer nog lang zo zal blijven. De bergbewoner bekijkt het stijgende water in de rivier en zegt dat het bijna voorbij is. De toerist is hoogst verbaasd en vraagt hoe hij daarbij komt. De ander kijkt hem op zijn beurt verbaasd aan en zegt dat anders de rivier immers zou overstromen.

Het nieuwe probeert het oude te overweldigen, maar het oude laat zich niet in één keer verwijderen. Zoals Mulder in zijn inleiding schrijft: De verworvenheden van de voorbije tijd moeten vernietigd worden om ruimte te maken voor een nieuwe kracht, die van een positieve benadering van het menselijk tekort. De voorbije tijd, waarin niemand deugde en de negativiteit vrij spel leek te hebben is echter halsstarriger dan verwacht. Het nieuwe, het buitenmediale, vormt in de hier verzamelde essays eerder een aanleiding; een motief om terug te keren naar het mediale, naar het schrift. Om tenslotte te proberen de negativiteit in de nieuwe stroom van de rivier te verbergen. Of zoals een van de vier behandelde auteurs, Gottfried Benn in Block 2, Zimmer 66 schrijft: Waar je ook luistert, het is nagalm, steeds einde, finale lust...

In het eerste essay komen op een van die magische momenten uit de taal vier schrijvers, Gottfried Benn, Gertrude Stein, Cesare Pavese en Sorley MacLean, samen. Geografisch van elkaar gescheiden, maar wel met de gemeenschappelijke aanwezigheid in een elders. We schrijven het jaar 1943, maar het had ook een ander jaar kunnen zijn, want to wish to remember that every year is a change if it is to be considered historically, zoals Gertrude Stein al schreef in
Lucy Church amaibly. Alleen zouden we dan bij andere schrijvers zijn terechtgekomen, bijvoorbeeld Rilke en Mann op de vooravond van de Duitse Revolutie. De negentiende eeuw wordt hier in 1943 afgesloten en ook weer niet. In hun schrijven nemen de auteurs afscheid van de werkelijkheid en betreden wat Mulder een 'mogelijkheidsruimte' noemt: een parallelle wereld die er altijd net naast zit, zonder nut en zingeving. Deze wereldruimte is de negativiteit en wordt mogelijk door het afwezige.

Mulder neemt ons mee op een dooltocht door de teksten van vier schrijvers waarbij de dood, de kindertijd en de liefde nooit ver weg zijn en hij grotendeels leunt op Gottfried Benn en Cesare Pavese. Met name Benn balanceerde vol overgave op de rand van het niets. Hij noemde zijn niemand- of nietservaring de rand waarin het bestaan valt en het ik begint. En dan verstopt, duikt plotseling het achteloze zinnetje Someone was hurt long time ago op, dat Pavese voor
zijn dood aan een Amerikaanse vriendin schreef. Het lijkt me de stuwende kracht achter het eerste deel van het Buitenmediale. Daar aangekomen vraag ik me af in hoeverre negatie en vlucht in deze schrijvers en in Mulder samenkomen. Het lijkt op Ketman; een spel dat afkomstig is uit het Midden-Oosten en op veel plaatsen in de wereld vol gratie wordt gespeeld. Ter bescherming van jezelf vlucht je niet naar de Rivièra maar in een inwendig asiel. De Fransman Gobineau schreef: Ketman fills those who play it with pride. Thanks to it, a believer raises himself to a permanent state of superiority over the man he deceives (...) while you, tattered and dying of hunger, tremble externally at the feet of duped force, your eyes are filled with light, you walk in brightness before your enemies. It is an unintelligent being that you make sport of; it is a dangerous beast that you disarm. What a wealth of pleasures!

Zacht, bijna achteloos uitgesproken Someone was hurt long time ago. Zoals we ook schijnbaar voorzichtig naar het tweede essay worden gevoerd, waarin de leegte van de negatieve ruimte in volle omvang wordt opengebroken. Een ruimte waarin de schrijver zelf, zoals hij al in de inleiding schrijft, enige tijd heeft doorgebracht en waarnaar hij altijd kan terugkeren. Iedere generatie heeft een eigen soort herrie die gedoofd moet worden voor het stil kan zijn, een eigen soort woede. Gelukkig lukt het Mulder niet om in dit essay zijn woede te doven. Pagina na pagina worden we meegezogen in een roes vol liefde, geweld en uiteindelijk de verlossende dood. De roes wint nog aan extra kracht door de door Roelie Zanting gehanteerde typografie.

Dat is het geheim: het moment van de bevrijding is het moment waarop je je opgelegde uniciteit overboord gooit en er onbedachtzaam tegenaan gaat. Weg identiteit, weg conformiteit, schrijft Mulder. En later: De wil tot doorbraak: escapisme, vlucht naar voren. Vluchten is verdedigbaar. Een wereld vol verrassingen ligt verscholen in de leegte. Althans. Toch twee jaar. Definitief is niets natuurlijk. Dat is de kracht van de leegte. Ketman. Terminale toeristen.

Nog lange tijd blijft het onrustig op de pagina's en pas met de opnieuw tot leven geroepen meisjes uit Hallaig in een gedicht van MacLean keert de kille kalmte
uit het eerste deel weer:

''coming back to Hallaig in the evening,

in the dumb living twilight,

filling the steep slopes,

their laughter a mist in my ears,

and their beauty a film on my heart,

before the dimness comes on the kyles,

and when the sun goes down behind Dun Cana

a vehement bullit will come from the gun of Love;

and will strike the deer that goes dizzily,

sniffing at the grass-grown ruined homes;

his eye will freeze in the wood,

his blood will not be traced while I live.''

Wat rest is de nagalm in de media.