Paul Groot

Frieling, Daniels

Medien Kunst Netz 1/2

Het onder redactie van Rudolf Frieling en Dieter Daniels uitgegeven tweedelige 'Medien Kunst Netz', beide in Duits en Engels, noemt zich in de ondertitel van deel 1, 'Medienkunst im Uberblick'.

Enlarge

Medien Kunst Netz 1 /2, Dieter Daniels, Rudolf Frieling -

Echter dat is maar de halve waarheid. Er wordt inderdaad veel overhoop gehaald, veel kunst en media die we al weer vergeten waren, of veel media en kunst waarvan we nooit gehoord hadden. Maar al snel vraag je je bij doornemen van deze tweedelige uitgave verward af wat "kunst" toch ook al weer was. De media, dat zit wel snor, denk je dan, maar de artistieke maat, waar hebben Frieling & Daniels die dan verborgen?

Frieling & Daniels hebben een wel heel eigenzinnige blik op kunst, die je eigenlijk aleen maar kunt begrijpen als je iets weet van de onderscheiden instituten waar ze werken. Want op de HGB in Leipzig, en vooral ook op de ZKM in Karlsruhe, wordt een geheel eigen kijk op de werkelijkheid van kunst en media gekoesterd. Het is duidelijk dat een zo hecht mogelijke "apartheids"-strategie deze beide begrippen aan elkaar weet te houden. Door een strikt beperkte blik op wat wetenswaardig is, door een uiterst selectieve keuze van onderzoeksobjecten, slagen ze er in de greep op hun materiaal heel strak te houden.

Deel 1 van het overzicht poogt objectieve info te geven, deel 2 bevat meer essayistisch werk. Althans dat lijkt de opzet, maar dat is nauwelijks merkbaar. De feitelijkheden zijn nogal eenzijdig geselecteerd, en de vraagstellingen wel heel curieus geformuleerd. We hebben contact met een academische wereld waarin de eigen visie wordt gewantrouwd, en er voortdurend in de spiegel van andere academici gezocht moet worden om iets voor te stellen en te verdedigen. De hele canon en de hierarchie van de mediakunst van de afgelopen dertig jaar is hier een steeds opnieuw herhaalde mantra geworden van steeds dezelfde namen, gebeurtenissen en opstellingen. Waarbinnen een individuele avant-gardistische oorspronkelijkheid weinig kans krijgt. En waar de wederzijdse referenties de waarheid zoveel geweld aan doen dat de eigen favorieten steeds terugkerende referentiepunten worden. Dat leidt tot een nogal irritante vorm van incest. Het is net iets teveel ZKM, net iets teveel Peter Weibel, Jeffrey Shaw en Roy Ascott, de grote helden op de ZKM in Karlsruhe. Dat zij dan ook met Walter Benjamin en John Cage tot de meest geciteerde namen behoren, tja.

Paik oder Vostell?

Het is een even moedige als gevaarlijk opzet om illustraties niet in het boek maar op een uitgebreide site te plaatsen. Het lijkt op zich een mooi experiment, een kale tekst met illustraties op het net. Maar de uitwerking maakt op een of andere manier een wel heel gedateerde indruk. Waar precies, of beter wanneer precies het fout is gegaan, wie zal het zeggen, maar die totalitaire droom die aan Medien Kunst Netz kleeft, aan het boek en aan de website, ruikt erg eighties. Ja, je mag de begeleidende beelden opzoeken op het net, maar daarmee haal je de concentratie weg die voor lezing van deze essays strikt noodzakelijk is. Al was het alleen maar om de vele vooroordelen en veronderstellingen die hier nog steeds dogmatisch aanvaard worden te achterhalen. Net iets te vaak valt het woord gender-studies, bedriegelijk vaak wordt het woord video met te veel respect uitgesproken, te trots wordt de internet-site als betrouwbare bewijsplaats genoemd.

Er gaapt een kloof tussen de encyclopedische ambitie van het project en de al te beperkte blik van de medewerkers. Die zit 'm niet eens in de soms wel heel eenzijdige keuze, maar vooral in de weinig open manier van schrijven. Er ligt een vreemde academische voorkeur aan alles ten grondslag die te weinig, ja hoe zeg je dat, de lezer in een mooie gedachtengang wil betrekken. Hoewel er over een betrekkelijk korte periode die nog maar net achter ons ligt verslag wordt gedaan, is er te weinig afstand genomen. Alsof de hierarchie van het besprokene al helemaal vastligt.

Bovendien, over esthetica valt dan wel niet te twisten, men houdt er in dit overzicht wel heel klassiek-ouderwetse opvattingen op na. Al te gemakkelijk worden persoonlijke meningen als objectieve waarheden gepresenteerd. Wat moet je ermee als Frieling een irritant kunstenaar als Stellarc naast Vanessa Beecroft plaatst en dan via allerlei theoretische speculaties van derden plotseling besluit dat je Beecroft als een codering comparable with the one-way communication of televison moet zien, maar bij Stellarc daarentegen things start to get interesting. Want Stellarc draait de boel om en gebruikt het lichaam als a syntopic location. Of ook wel: once's own body becomes, also in telematic terms, the other's field of action. Zo'n manier van redeneren, star en streng en onbuigzaam en eenzijdig en overtuigd van het eigen gelijk, die kom je hier voortdurend tegen. De waardenschaal ligt vast, de taal waarmee je de werken beschrijft ligt in haar coderingen vast, het is allemaal slechts een kwestie van uitleggen. Van uitwisseling van inzichten kun je hier niet echt spreken. De lezer wordt ergens strak ingevoerd, je wordt eigenlijk nergens verleidt tot eigen meningsvorming.

Trouwens, wie, behalve Dieter Daniels, staat bij de vraag stil wie er eerder was met zijn tv-werk: Wolf Vostell of Nam June Paik. Voor Daniels is dat een gewetensvraag die uitgebreid aan de orde komt. Paik oder Vostell? Volgens de feitelijke data exposeerde Paik zijn werk als eerste, en op lange termijn heeft zijn artistieke inzicht natuurlijk onweerlegbaar gewonnen. Waarom dan al die muggenzifterij?

Een vraag die ik me al bij voorbaat stelde was, hoe zou de serie Das kleine Fernsehspiel in dit overzicht fungeren? Een antwoord daarop zou voor mij een duidelijke toetssteen zijn voor de kwaliteit van dit project. Mijn vrees werd bewaarheid: in het boek staat geen enkele vermelding van deze jarenlange serie op de Duitse tv-zender ZDF. En op de site staat slechts een korte nietszeggende vermelding. Waarom krijgt de een zoveel, de ander weinig of geen aandacht? Hoe willekeurig is de schifting hier eigenlijk? Lijdt Medien Kunst Net soms aan die ziekte waarbij in een bijna mechanische herhaling bepaalde zaken steeds opnieuw bevestigd, andere steeds opnieuw uitgesloten worden? En hoe komt dat dan? Luiheid is het in ieder geval niet, het is juist het omgekeerde: het is die academische ambitie zo deutschgrundlich allesomvattend een beeld te geven, dat de grenzen zo strak mogelijk worden getrokken en heel veel waardevols eruit valt.

Bij Frieling & Daniels figureren dus, je raadt het al, vooral die video's van Garry Schum en Nam June Paik. Maar, als je het over tv hebt, en toch een Duitse sfeer uitstraalt, waarom ontbreekt dan die hele periode van klassiekers - vaak over Berlijn - die in de vaak uiterst prachtige Das Kleine Fernsehspiel-avant-gardistische films zijn gemaakt? Ik althans til zwaarder aan een overzicht van die films om de jaren zeventig, tachtig en negentig als historische periode te kenmerken, dan die eeuwige, altijd weer getoonde, en steeds meer onzichtbaar wordende arty video's van Gerry Schum.

Tom Ray oder Jean-Luc Godard?

De geschiedschrijving van deze Medien Kunst Netz is lang niet altijd overtuigend. Dat Mediamatic Magazine geheel ontbreekt, is opmerkelijk, omdat juist Mediamatic als geen ander tijdschrift de artistieke ontwikkeling in de media, vanuit de bestaande media als radio & tv, via opkomende media als video en cd-rom, tot aan internet en dvd, heeft begeleid. En er ook zelf een actief onderdeel van is. Het magazine zelf natuurlijk, maar ook ontelbare performance-avonden, congressen (Doors of Perception, Emulatie etc), cd-roms en dvd's getuigen daarvan. Troost is dat in dit overzicht een van de redactieleden van het papieren magazine, Geert Lovink, een bijna vaderlijk stimulerende rol speelt bij de ontwikkeling van de meest uiteenlopende zaken.

Maar als de kwaliteit van dit boek afgemeten kan worden aan hoe RobotnikTV wordt gecovered, dan faalt Medien Kunst Netz. Want met RabotnikTV in Amsterdam werd in wekelijkse uitzendingen in 1986-88 een duidelijke nieuwe manier van mediakunst geboren. Die geboorte is ook duidelijke gedocumenteerd: in een speciale Mediamatic bijlage, met een klassieke avant-garde lay-out van Willem Velthoven, zag het manifest van een nieuwe kunstbeweging het licht. Wat ook de daarop volgende tv-uitzendingen vermochten, dit pamflet garandeerde al als vanzelf dat er een nieuwe manier van kunst-maken en beleven was geintroduceerd. Met de zegen van Andy Warhol en als vaste censor Jean-Luc Godard.

Terecht heeft RabotnikTV hier in dit overzicht van Medien Kunst Netz een ereplaats gekregen. Maar waarom dat is, is eigenlijk niet duidelijk, want een kritische evaluatie ontbreekt. De uitzendingen zijn kennelijk niet gezien: noch rechtstreeks op de Amsterdamse zender, noch indirect op de vele buitenlandse trips van RabotnikTV, noch in het Stedelijk Museum in Amsterdam waar de tapes bewaard worden. En al evenmin op buitenlandse tv-stations, bij manifestaties als de Documenta, of op galerie-presentaties zoals bij Gallerie Bochholtz in Keulen. In het boek word gerefereerd aan tertiaire literatuur, die over het algemeen niet betrouwbaar is. En op de site moeten we het doen met een kort fragment uit een interview met Menno Grootveld. Als Agentur Billwet over RabotnikTV weet te melden dat het uit de kraakbeweging afkomstig is, is dat de halve waarheid, en dat het met de spontaneous image aesthetics, related to rap, scratch and sampling music 50.000 kijkers per week weet te trekken is er niks essentieels gezegd. Een kritische terugblik, inventarisatie van die drie historische jaren, zoek je tevergeefs in het boek. Terwijl, om dan maar eens in de terminologie van Medien Kunst Netz te spreken, RabotnikTV toch een herdefinitie van kunst in relatie tot media heeft bewerkstelligd, en de toentertijd al vastgeroeste visie op kunst en media door een overtuigende beeldtaal heeft vervangen die nog steeds van belang is.

RabotnikTV's vooraanstaande plaats in de geschiedenis van de media is ongezien gegeven, het artistieke belang wordt niet gedefinieerd. Dat men terecht RabotnikTV als kenmerkend voor een utopisch streven ziet is ok. Maar waarom wil men RabotnikTV's analytische deconstructie van de media door middel van de kunst niet zien? Waarom herkent men het afzien van de exclusiviteit van het artistiek purisme niet als een typisch RabotnikTV kwaliteit? Waarom niet? Gewoon omdat men het materiaal niet kent, of allang vergeten is. En de vraag dringt zich dan op: als je zo met RabotnikTV omspringt, hoe zit het dan met de andere topics? Worden die op eenzelfde manier, dat wil zeggen, na met een eenzijdig label te zijn opgeplakt, ongezien weggezet en historisch opgeruimd?

J.L. Austin oder Jack Burnham?

Het best heb ik me met Inke Arns' essay uit deel 2 vermaakt. Haar code as executable text is een tekst die aan voor mij heel interessante namen en concepten refereert. Programmacode die zich niet bekommert om iets anders dan zichzelf, code die als code wil overleven en zichzelf voort wil brengen, en zo zijn eigen evolutie op wil roepen, ik kan er niet genoeg van krijgen. En zie, eindelijk een vermelding van J.L. Austin in een artistieke context, eindelijk krijgt de allang doodgewaande analytische filosofie de plek waar ze recht op heeft: midden in het hart van de computertalen. Arns heeft het tenminste begrepen. Bovendien geeft ze extravaganza's als Jodi en Netochka Nezvanova ruime aandacht. Dat het hier dan verder weer teveel de artistiekelingen zijn die de toon bepalen, de softies van de software-art, daar kan ik nog steeds niet mee leven. Ze vermeldt serieus dat de term "software-art", toch zo ongeveer even oud als de eerste kunstenaar die achter de computer ging zitten, als eerste in 2001 door het Berlijnse media art festival Transmediale werd gedefinieerd. Ook is ze kennelijk doodsbang voor de concurrentie van echte hackers, net als iedereen trouwens in het Medien Kunst Netz. Mondjesmaat lees je iets over hen. Zijn hackers dan geen activisten, en waarom krijgen ze artistiek gezien zo weinig kans? En trouwens, miss Arns, waarom ontbreekt Tom Ray, de godfather van generatieve tools?

Maar goed, niet zeuren, want Arns vermeldt wel degelijk het 10.000 regels tellende Perl-script waarmee de ACSII tekst van de controversiele roman van Martin Walser, Tod eines Kritikers door hackers werd versleuteld en aldus legaal en vrijelijk over het internet verspreid kon worden. Trouwens ook Josephine Bosma, in haar bijdrage Constructing Media Spaces, refereert aan enkele hackers. Zo noemt ze Jaromil en zijn "forkbomb" en vermeldt ze hoe enkele "gedulde" indringers op het netwerk van de Merz academie in Stuttgart de studenten en staf allerminst de stuipen op het lijf joegen. Niemand was echt kwaad toen hun email etc gehackt werd. En van Bosma vind ik ook mooi dat ze dat allang overal vergeten, heel vroege boekje van Jack Burnham, Software, uit 1970, van de vuilnisbelt van de geschiedenis redt. Zijn definitie van wat software is, is dan volgens Bosma allang verouderd, ik had liever dan de wijsneuzige formules die nu de teksten bepalen, zijn definitie als richtlijn voor dit hele project gezien.

Jack Burham had het gewoon over software als een attempt to produce aesthetic sensations without the intervening "object’’. Welke formulering in dit academische milieu heeft daar van terug?