Paul Groot

Phoenix

Martin Butler

Mooier toneelbeeld bestaat er misschien niet. Zo'n beeld van een klassieke voorstelling, dat almaar terugkomt en steeds blijft intrigeren, bijvoorbeeld van een danser die zich als een vogel beweegt.

Een zich zo op het oog metamorfoserend onhandig mensenlichaam dat zich uitput om zich in de geëxalteerde dynamiek van de vogel om te zetten. Schijnbaar losse ledematen die zich naar het beeld van zo'n fladderende gedaante ombuigen, de prachtige oplossingen die hij vindt om het vleugellamme lichaam tot een slagvaardig mechaniek om te toveren.

Hoeveel oplossingen zijn er voor die omzetting in de loop der tijden niet gevonden? Ontelbare zou je denken, maar zonder meer heeft M.Fokine's en Igor Stravinsky's Vuurvogel, die als L'oiseau de Feu in 1910 in 45 minuten in de interpreatie van Diaghilev en zijn Ballets Russes debuteerde, de meeste andere in de schaduw gesteld. Nog steeds is het muzikaal gezien een verpletterend werk, choreografisch daarentegen is het langzamerhand van een sensationele vlucht tot een stoffig museumstuk geworden, hoe vaak ook af en toe mooi gereconstrueerd herverteld.

In Phoenix van choreograaf Martin Butler zien we een nieuwe uiteenzetting met dit sprookjesachtige wezen. Met dank aan Diaghilev, Fokine en Strawinsky, maar tegelijk een afscheid van hen. Butler laat hun vuurvogel op de achtergrond meespelen, als een losse reminiscentie, maar bant ze tegelijk uit, voor zover dat althans mogelijk is. Moedig en uitdagend en gevaarlijk als hij er niet in zou slagen die schaduw weg te werken; vanzelfsprekend en voordehandliggend en gelukzalig als hij over die schaduw van die traditie weet heen te springen. Want de omzetting van de Vuurvogel in de Phoenix is zowel een krachttoer en uitdaging en biedt Butler dus heel wat nieuwe kansen.

Het script laat de legende van de Vuurvogel meespelen, met de suggesties van de betoverde tuinen en de inspiratie van uitbundige dansen. Hoe prins Ivan Tsarevich 's nachts in de tuin met de boom en de gouden appeltjes terechtkomt, daar de mooie meiden ontdekt, op een van hen verliefd wordt en tot zijn grote schrik ontdekt dat ze 's ochtends weer in de gevangenschap van boosdoener Kashchei moeten zijn; en hoe hij zelf bijna door deze Kashchei in steen wordt veranderd, maar alleen dankzij de hulp van een veer van de Vuurvogel aan zijn lot kan ontsnappen; en hoe hij zo met zijn liefje Tsarevna kan trouwen. Een prachtig verhaal vol magie waarbij de goedheid van de Vuurvogel staat tegenover de slechtheid van Kashchei, die weerwolf met zijn groene klauwen die de meisjes gevangen houdt en mannen tot steen maakt. Prachtig! Die dertien betoverde prinsessen, de gouden appels, het magisch carillon, en het kwade genie van Kashchei, wiens dood de bevrijding van de prinses door de Vuurvogel betekent. Dankzij ook de magie van de mand met het magische ei waarvan wij weten dat als die eenmaal stukgeslagen is, Kashchei's dood bezegeld is.

II

In Butlers choreografieen laten de looptrajecten zich altijd weer als abstracte systemen herkennen, als een strak georganiseerd bewegingstheater met brede uitlopen. De voortgaande beweging van de dansers tekent een patroon af dat tussen een abstract universum en een concrete wereld balanceert, een patroon dat daarbij niet alleen de choreografie maar tegelijk de muziek als vanzelfsprekend een richting geeft die vooral ook lichamelijk vibrerend is.

Vuurvogels veer is hier de aansteker en de motor van het geheel: een vlammende, rode helmpluim die als een erotiserend signaal werkt op de lichamelijke beweging en de prachtige muziek. En ook in het boven het toneel geprojecteerde scenario - dat meer is dan grappig of relevant, meer ook dan alleen een verheldering, want een doorbreking van een stille artistiek-filosofische afspraak tussen publiek en uitvoerenden om de "omgeving" onzichtbaar te houden - zichtbaar wordt. We zijn weliswaar door William Forsyth met spreken en kreten op het toneel vertrouwd geraakt, maar om het scenario letterlijk mee te beleven is verrassend aangenaam. Wat eerst even een truc kan lijken die het multimediale cliche van de interactie van de dansers, muziek en tekst uitspeelt, blijkt al snel niet een ouderwets aandoende voorbeeld van hedendaagse uitvoeringspraktijk te zijn en ontwikkelt zich tot een betoverend Brechtiaans-esthetisch niveau.

De bizarre en barokke aantrekkingskracht van Diaghilev, Fokine, Stravinsky en niet vergeten de romantisch-folkloristische scenografie en kostuums van Aleksander Golovine and Leon Bakhst, zijn hier vervangen door een strakke, weldadig bruisende sfeer. Hoewel de oorspronkelijke cast van Diaghilev hier tot vier dansers terug is teruggebracht, en Stravinsky's bedwelmende "standaard" door prachtige deels geimproviseerde muziek is vervangen, zijn Fokine en Stravinsky toch heel nadrukkelijk aanwezig. Butler neemt afstand tot die genieen om ze via een psychologische omweg weer binnen te halen, omdat hij wel weet dat dat de enige manier is om hun blijvende invloed te bezweren. Om het publiek gerust te stellen, maar kennelijk ook voor zijn eigen gemoedsrust. Diaghilev, Fokine en Stravinsky gaat hij uit de weg, maar daar waar ze zich niet weg laten poetsen, negeert hij ze eenvoudig. En dat pakt goed uit omdat hij hun invloed op een allegorisch niveau verwerkt: zijn eigen strijd met de oude meesters verplaatst zich naar de strijd tussen goed en kwaad, die tussen de Weerwolf en de Vuurvogel. Het Kwaad dat het maar moeilijk heeft tegen de glanzende exaltatie van Phoenix, de nieuw Vuurvogel. In choreografie, muziek, toneelbeeld en de tekstuele begleiding worden de reminiscenties aan F. en S - en niet te vergeten aan Aleksander G. en Leon B.- verpulvert in deze door de schitterende rode pluimen van Ivan richting gegeven voorstelling.

En dan als het hoogtepunt van deze choreographie de dans van de Vuurvogel. Hoe heeft Nijinsky, Diaghilev's sterdanser, toentertijd de Vuurvogel gespeeld? En doet dat er wat toe? Nee dus, want hoe dan ook wordt hier de legende van Nijinsky definitief onderuit gehaald. Gewoon door wat Mitija Ferlin neerzet en zo heel het optreden van de legendarische Diaghilev-ster in een enkele zinderende solo voorgoed doet vergeten. Sensueler dan ooit te voren, als een werkelijk exuberant, en sensueel uitdagend lichaam dat het publiek tot een extatisch en uitbundige partner uitnodigt. De danser betrekt de zaal in de dans, maakt contact en zie, van passieve kijkers worden we actieve participanten. Schitterend hoe Butler de Vuurvogel tot een Phoenix heeft getransformeerd en de vogel de lieflijke eigenschappen van prins Ivan Tsarevich heeft gegeven, of misschien andersom aan prins Ivan Tsarevich de drive van de Vuurvogel heeft geschonken. Of zou Vuurvogel-Phoenix danser Mitija Ferlin die gewoon van nature incorporeren? Zo is dus Nijinsky's nalatenschap verdeeld, zo hebben de goden het dus beslist, dat de goddelijke ster van Daghilev in Ferlin is geincorporeerd, gemoderniseerd, en van een prachtige hedendaagse signatuur voorzien. Maar waar de authentieke Nijinsky door zijn autistische instelling altijd een naar binnen gekeerde diamant bleef, die alle publieke liefde opzoog en vasthield, straalt diens gereincarneerde evenbeeld zijn persoonlijkheid naar zijn publiek terug, zoekt met zijn ogen zijn prooi in de zaal en zuigt zich eraan vast. Waar de legendarische Rus een karakter speelde, keert Ferlin zich binnenste buiten om echt een tovervogel te zijn. En zien we hoe de Phoenix Ferlin in bezit neemt, hoe de vleugelslag van de vuurvogel de regie van Ferlins ledematen overneemt, hoe de Phoenix als het ware Ferlin in een houtgreep neemt en ons verbijsterd achterlaat.