Sasker Scheerder

de Booglamp

voor hofdames en andere doeleinden

De booglamp is de oudste electrische lichtbron en was in gebruik als verlichting voor openbare ruimtes en grote gebouwen vanaf het eerste kwartaal van de 19de eeuw tot ongeveer het begin van de 20ste. Rond die tijd raakte hij in onbruik door de opkomst van het gaslicht en de gloeilamp.

Enlarge

De Booglamp uit het Energetica Museum -

Het meest memorable aspect van de booglamp is wel, dat het de eerste praktische toepassing was die de mensheid wist te verzinnen met electriciteit. We kennen allemaal de experimenten van Luigi Galvani (1737-1798), die bij zijn uitgebreide proeven met kikkerpoten had waargenomen dat de spieren daarvan samentrokken als ze door twee verschillende metalen werden aangeraakt. Wat veel minder mensen weten is dat Galvani uiteindelijk nog is gestorven in de veronderstelling dat het de animale levenskracht uit de kikkerpoten zelf was die de poten deed bewegen en het metaal voorzag van energie, in plaats van andersom. Ik bedoel, kom op.

Jaren gaan voorbij. Alessandro Volta (1745-1825) ontwikkelde weliswaar een manier om opgewekte electriciteit op te slaan in zijn zogenaamde ‘Zuilen van Volta’. Maar op dat moment is er nog steeds geen praktische toepassing in zicht, ongeveer 2500 jaar nadat de Grieken al van het bestaan van de materie electriciteit op de hoogte waren door het opwrijven van barnsteen met ruw geitehaar, altijd per ongeluk zoals die dingen schijnen te gaan.

Hoewel, stel je de volgende situatie voor: de paleistuinen aan het hof van Lodewijk de 16de, een zondagmiddag. Hofdames hangen, licht aangeschoten van de Brombeerensekt, een beetje rond bij de vijver. Een jongeman hangt, zorgvuldig omhooggehouden door koorden, perfect horizontaal in de lucht. Zijn zachte satijnen sokjes drukken licht op een draaiende, massieve marmeren bol die wordt aangedreven door twee struise bediendes. Bij elke aanraking met de huid van het knaapje vloeit een kleine portie electriciteit in de grond weg en bij het doorbreken van deze stroomkring krijgen de hofdames steeds een schokje.
Er gaan stemmen op die zeggen dat de toepassing van electriciteit hiermee op zijn hoogtepunt is geweest. Ik ben niet een van hen; wel kunnen we veilig vaststellen dat er vroeg is gepiekt.

Terug naar de booglamp. De Engelsman Humphry Davy (1778-1829) ontdekte rond 1810 het principe van de booglamp toen hij per ongeluk twee draden, verbonden met een aantal Galvanische elementen, tegen elkaar hield en daarna van elkaar verwijderde. Tussen deze draden ontstond een kleine vlamboog, die bleef bestaan als hij de draden op een kleine afstand van elkaar hield. Het grondprincipe hiervan is dat een stroomkring, eenmaal in gang gezet, alles doet om de verbinding in stand te houden, desnoods via de lucht. De Noren weten hier alles van; het duurde tot 1923 voordat ze de hoofschakelaar van de eerste waterkrachtcentrale, gebouwd in 1887, zonder verlies van mensenlevens uit wisten te zetten.

Bij de booglamp gaan op het punt waar de stroomdeeltjes de meeste weerstand ondervinden - in de lucht - de moleculen harder trillen, ontwikkelen daarbij warmte en produceren een verblindend licht – voilà, de electrische verlichting is uitgevonden. Er zijn echter nog een paar cruciale verbeteringen nodig voordat de uitvinding op algemene schaal toegepast kan worden: het vervangen van metaaldraad door koolstaven, wat veel meer licht oplevert. Door toevoegingen aan het koolstof kan zelfs de kleur van het licht worden beinvloedt; Barium voor violet / Kalium voor bruin / Natrium voor blauw.

20 jaar daarna, een regelsysteem voor het automatisch in stand houden van de afstand tussen de koolstaven. Maar vooral, de gelijkstroomdynamo in de periode 1855-1860. In 1879 wordt het station van Munchen met booglampen verlicht, gevolgd door Berlijn in 1880, de landbouwtentoonstelling in Wageningen in 1882. In 1883 wordt in Rotterdam aan de gevel van Hotel Coomans een grote booglamp opgehangen die vanaf de schemering tot 1 uur ’s nachts brandt. Later vindt de booglamp zijn toepassing nog bij filmprojectoren en theaterlicht. Zoals gezegd, wordt de onhandig grote en arbeidsintensieve booglamp rond de eeuwwisseling verdrongen door het electrische gaslicht en vervolgens de gloeilamp. Maar pas in de jaren ’60 van de 20ste eeuw wordt er een vervanging gevonden voor de enorme capaciteit van de booglamp bij militair zoeklicht. Op Terschelling overigens duurde dit tot de jaren ’70.

Tot zover de booglamp en haar praktisch nut. Nu nog een ongelukje. De Engelsman William Duddell (1872-1917) heeft rond 1900 de ontdekking gedaan dat de hete gaswolk rond de vlamboog van de booglamp, zeer gevoelig is voor trillingen van buitenaf. Wanneer het gelijkstroomcircuit van de lamp beinvloed wordt met een wisselstroom gaat de gaswolk rond de lamp inkrimpen en uitzetten met dezelfde frequentie als de wisselstroom waardoor hij beinvloed wordt, en fungeert op die manier als luidspreker: licht als drager van geluid. Duddell is daarmee de uitvinder van het eerste electronische muziekinstrument, Duddell’s Singing Arc.

Over hetzelfde verschijnsel gaat een apocriefe anekdote van onduidelijke origine - misschien van de Oostenrijkse elektrotechnicus dr Hermann Simon maar misschien ook niet -, die ik jullie niet wil onthouden;
in 1899 is in de vleugel van een groot paleis nabij Wenen, waarvan de ruimtes worden verlicht met booglampen, een conferentie aan de gang. Op een bepaald moment horen de conferentiegangers het geluid van de plaatselijke fanfare, die in de vleugel aan de andere kant van het paleis aan het oefenen is. Niet van buiten of door de muren, maar kraakhelder uit de booglamp aan het plafond.