Teun Freriks

Het riool als politieke infrastructuur

Wat kan het riool ons leren over het functioneren van de moderne democratie? En over de rol van techniek en infrastructuur in politiek bedrijven? Riolering is niet neutraal, maar politiek actief: het is een politieke infrastructuur die bijdraagt aan de loop van de geschiedenis.

Vergroot

Plattegrond riolering Wilhelmina Gasthuis - Source: Stadsarchief Amsterdam 5221BT900643

Lang, heel lang geleden, toen de wereld nog ouderwets was, smeet iedereen zijn of haar poep en plas op straat en in de grachten. De steden stonken verschrikkelijk, dus spitten we de straten om en dempten we de grachten, stopten het riool in de grond en gooiden we alles weer dicht. Er was een probleem (alles stonk naar poep), knappe koppen kwamen met een technische oplossing (het riool) en iedereen leefde nog lang en gelukkig in schone, welriekende steden. Als dat al iets met politiek van doen had, dan hooguit omdat ergens een handtekening moest worden gezet.

Maar schijn bedriegt: riolering is net zo politiek als het verbod op wildplassen. Wat maakt het riool politiek? Om daar antwoord op te krijgen helpt het, zoals zo vaak, bij Michel Foucault te rade te gaan. ‘Besturen’, aldus de filosoof, is het ‘sturen van de mogelijkheden die open staan voor anderen’. Hij doelt daarmee op de mogelijkheden om bepaalde dingen te doen en te denken en de onmogelijkheden om andere dingen te doen en te denken. Om terug te komen op het wildplassen: het verbod daarop maakt het moeilijker om te plassen waar en wanneer je maar wilt; het beperkt ons in ons handelen. Het stuurt echter ook ons denken: wildplassen is voortaan gevaarlijk, spannend - een daad van verzet, zo je wilt. Het is niet langer het logische cognitieve antwoord op een volle blaas. Sterker nog: naarmate het verbod vanzelfsprekend wordt - we ‘niet beter weten’ - wordt het steeds moeilijker om je een wereld voor te stellen waarin de term ‘wildplassen’ überhaupt nog niet bestond.

Wetgeving stuurt de fysieke en mentale ‘mogelijkheden die open staan’. Dat geldt net zo goed voor infrastructuur - en dus ook het riool. Historici hebben aangetoond dat riolering ingrijpende gevolgen heeft gehad voor het doen en denken van mensen. Het meest voor de hand liggende gevolg was dat men niet langer emmers met poep door het huis hoefde te sjouwen, maar het goedje direct kon wegspoelen. Uitwerpselen, sinds mensenheugenis een teken van menselijk leven, verdwenen langzaam uit de privésfeer. Maar ook de openbare ruimte werd schoner, aangezien men nu de mogelijkheid had om zich hygiënischer te ontlasten. Op de lange termijn stuurde het riool opvattingen en praktijken - doen en denken - over o.a. hygiëne, privacy, het lichaam, het huishouden en de stad. De enorme consequenties voor de natuurlijke omgeving mogen we ook niet over het hoofd zien. Niet alleen werd poep en plas in de rivieren of direct in zee gespoeld, de ongekende hoeveelheid water die nodig was om het riool constant te spoelen verhoogde de stedelijke afhankelijkheid van deze natuurlijke hulpbron.

Het riool droeg dus bij aan de loop van de geschiedenis, doordat het de mogelijkheden die open lagen stuurde. Maar wat leert deze infrastructuur ons over de liberale democratie en de vorm van regeren die daarbij hoort? Moderne democratieën worden geacht om de individuele vrijheden van burgers te waarborgen. Met te direct overheidsingrijpen maken ze zichzelf verdacht, omdat onze ‘vrijheid’ wel eens in het geding zou kunnen komen. Toch moet er een manier worden gevonden om die vrijheid enigszins in goede banen te leiden. Dat kan direct, via wetgeving, of indirect, via fysieke ingrepen in de leefomgeving. Die ingrepen worden vaak gepresenteerd als logische oplossing voor een bepaald probleem: filevorming, gebrekkige communicatie, overlast, etc. Techniek lijkt immers een neutraal domein, uitbesteed aan deskundigen die slechts doen waarvoor ze zijn opgeleid. De gevolgen van die oplossingen zijn er echter niet minder ingrijpend om - zoals de geschiedenis van riolering zichtbaar maakt.

Laat ons dat concreet maken, door kort stil te staan bij de rol van riolering in de nieuwe, eindnegentiende-eeuwse democratie. De opschoning van lichaam, huishouden en stad was een belangrijk streven van politici en deskundigen uit die tijd. In plaats van harde wetgeving of bijvoorbeeld controleurs langs de huizen te sturen om mensen te dwingen hygiënischer te leven, werd die hygiëne in de stad en de huizen ingebouwd, in de vorm van het riool en de moderne wc. Daarmee werden nieuwe manieren van doen en denken mogelijk gemaakt, waardoor op de lange termijn ‘beter’ zou worden geleefd. De politieke vrijheid bleef in stand, maar werd door de juiste materiële ingrepen wel in ‘goede’ banen geleid. De overheid schiep als het ware de kaders waarbinnen men in vrijheid mocht doen en denken.

Voor alle duidelijkheid: het riool vormt geen groot samenzweringsproject om de burger onder de duim te houden. Technische ingrepen in de stad bieden allerlei voordelen en beleidsmakers zullen oprecht geloven dat die ingrepen de stad vooruit zullen helpen. Door echter oog te hebben voor de manier waarop infrastructuur ‘bestuurt’, krijgen we beter inzicht in de werking van moderne democratieën, in hun mogelijkheid om bepaalde omstandigheden te scheppen die ingrijpende gevolgen hebben voor zowel de korte als de lange termijn. Riolering is daarvan slechts een voorbeeld; uiteindelijk is elke ingreep in de stad sturend voor het leven in die stad - ook als die ingreep grotendeels ondergronds is.

Bibliografie

Joyce, Patrick, The rule of freedom: liberalism and the modern city (London 2003).

Lemke, Thomas, "The birth of bio-politics’. Michel Foucault’s lecture at the Collège de France on neo-liberal governmentality’, Economy and Society 30 (2001) 190-207.

Osborne, Thomas, ‘Security and vitality. Drains, liberalism and power in the nineteenth century’, in: Andrew Barry, Thomas Osborne en Nikolas Rose eds., Foucault and political reason. Liberalism, neo-liberalism and the rationalities of government (Londen 1996) 109-132.

Otter, Christopher, ‘Cleansing and clarifying. Technology and perception in nineteenth-century London’, Journal of British Studies 43 (2004) 40-64.