Arjen Mulder 1 jan 1998

Het denken van het Landschap

Als de schemer inzet formeert zich de gedachte in het landschap. Een windvlaag dwarrelt in een boom die alleen staat in het veen, een wolk van vogeltjes dwaalt omlaag over een zandpad naar de haag bij het beekje met waterkers, het geelblauw in de lucht verdiept zich, geruis en gekwetter en gemurmel sluiten aaneen en opeens: een blauwe reiger, schokkerig opvliegend uit het nergens van een slootrand richting donkere zij van de hemel, over de weg, over de weide, over het veen, nergens naar toe, naar de bossen misschien. Het denkbeeld is tot stand gebracht. Nu wordt het nacht.

With:

I

Alleen vanuit een ooghoek zie ik het nog, aan de buitenrand van mijn gezichtsveld. Dag na dag laadt het zich op, gebeurt het, en hoe ouder het landschap hoe sterker het denkbeeld, maar ik ben zelden meer aanwezig, zelden voldoende opengescheurd om het te registreren. Vroeger, ten tijde van een wanhoop die iedere korst menselijkheid van mij af had gebroken, zag ik het vaker, zelfs boven een wei in het stadspark, zelfs in de wolkenlucht achter een dakrand. Overgave aan de goden. Het geloof van mijn opvoeding was ik al kwijt toen.

Er bestaat een medische techniek om met behulp van geluidsgolven - frequentie Radio Schevingen - elektrische impulsen in hersenbanen zichtbaar te maken op een beeldscherm. Het hoofd verschijnt als blauwige waas en daarin flitsen lichtsporen op zodra een zintuiglijke ervaring wordt verwerkt, een gedachte zich schakelt, een signaal naar een spier wordt verzonden. De route van de reiger over het schemerland is als dat lichtspoor in de blauwe schedel van het geluidsbeeld: binnen het landschap zijn vogels of dieren de impulsen, de vegetatieve elementen zijn de neuronen, het geluid (de hoorbaarheid van het geluid in de stilte) het teken dat er een gedachte nadert, langskomt. Het zwijgen is de frequentie waarop je in het denkproces van het landschap kunt schouwen.

Schraap de mens rond je weg en treedt binnen. Daarom lopen wandelaars dagtochten van veertig kilometer met zware bepakking om dan, net voor aankomst bij de overnachtingsplek, voldoende stukgebeukt, een van de elementen te worden in de gedachte die het landschap zich die avond vormt. De zelfbewuste mens doet er niet toe op deze tijdschaal, bij deze traagheid, daarom is vertwijfeling zo'n ideaal instrument om deze kennis deelachtig te worden: pas als je weet dat je niets bent, is er ruimte in je voor dit geluk. Pas als je van vermoeidheid en pijn bent vergeten dat je iets voorstelde. Of als je het niet meer nodig hebt nog iemand te zijn.

II

Waar treed je in een landschap binnen? Achter de voordeur? Zelden. Op vakantie in gebieden die ik niet eerder bezocht heb duurt het een week soms, afhankelijk van de mate van vermoeidheid voordat ik afreisde, afhankelijk ook van de overweldigende kracht van het landschap dat ik bezoek. Aanvankelijk lijkt een onbekende streek op vlagen uit bossen, heuvels, kusten, rivieren, weiden, akkers, paadjes, luchten die ik van elders ken, die ik me herinner zodra ik de stad verlaat. De stad zelf is een extern geheugen, daar hoef ik me de plekken niet te herinneren waar mijn bestaan raakt aan de buitenwereld, of waar het buiten een plaats heeft veroverd in het beperkte opslagvermogen van mijn geheugen. In een stad is een kort geheugen genoeg: de routes door de straten, de punten waarop ik me oriënteer - een boekwinkel hier, een café daar, een adres waar ik ooit een vriendin heb gehad, of werk heb gevonden, of waar een kennis woont - die vormen tezamen het lange geheugen dat, altijd aanwezig, niet boven de onderrand van het bewustzijn uit hoeft te komen om deel te zijn van mijn wereld. Maar buiten de stad, buiten de natuurparken rondom de stad, buiten het areaal van mijn leven: vrijwel onmiddellijk, zij het hortend, begint het domein van mijn lange geheugen zich weer te ontvouwen. Ik zou mijn autobiografie alleen kunnen schrijven ver weg van waar ik geleefd heb.

Het helpt om een nachtje te slapen in het onbekende landschap, en beter nog is een paar nachten slapen, een week minimaal. Hoe vaak moet je een paadje aflopen voordat je ziet hoeveel ruimte er rondom ligt? Een bekende methode om toegang te krijgen tot de onbekende wereld van je verblijf is verliefd te worden op iemand die in dat landschap thuis hoort, er woont of er in elk geval al veel langer verblijft dan jijzelf. Verliefdheid maakt open. Nog een beproefde methode is voor de tweede maal een gebied te bezoeken. De herkenning van herinneringen voorkomt dat zich allerlei delen uit andere landschappen beginnen te mengen door het beeld dat je probeert te verwerven. Dat vage licht onder een bomenlaan, die geur van kamperfoelie en het gezoem van bijen of gefladder van grote vogels hoog tussen de takken: dat heb je hier meegemaakt, het is terecht dat je die fragmenten uit je geheugen ophaalt nu je dit pad afloopt, die bloemen ruikt, die bezigheden van insecten en dieren constateert. Vertrouwdheid maakt weerstand tegen het onalledaagse onnodig, en weer ben je open voor je er erg in hebt.

Ik herinner me een tocht van een maand door Hongarije, een land waar niks aan is, platte, lelijke akkergronden, een saaie rivier, lelijke dorpen, geen numineuze heuvel, geen subliem uitzicht te bekennen. Na drie weken vroeg ik me nog af of hier ooit iets gebeurde. Ik liep de poesta op, Hongaars landschap bij uitstek, leeg en heet en overbodig, zelfs toen een kudde paarden langs draafde. Ik meende in de verte een wittige vlek te ontwaren en na zo'n drie kwartier lopen zag ik wat het was: rare, bonkige, witte oerrunderen met dikke bobbels op en onder hun nek en met enorme heupen en dijen. De Hongaarse ervaring? Ik was niet geheel overtuigd. Terugkerend in het dorp vol dronken dorpelingen waar ik kampeerde, zag ik langs de wegrand een circustent staan en ging kijken wat die bevatte: schapen, heel normale schapen, maar met kaarsrechte, in spiralen gedraaide hoorns op hun kop, dicht opeengepakt, mij licht verwonderd opnemend zoals ik hen stond aan te staren in opperste verbazing. Op dat moment was ik gearriveerd.

Wanneer je het bekende zoekt, of wanneer je het bekende toelaat in je ervaring bij een bezoek aan wat je niet kent, zul je nooit zien wat er onbekend is in het vreemde land dat je hebt opgezocht. Pas als het zich met de nodige kracht aan je opdringt, kun je het geluk hebben te barsten en te zien wat je zelf niet bent. De stad is het geheugen van de mens, maar het landschap is het bewustzijn van de natuur. En voor een bewustzijn is alles altijd nieuw. Pas als je je herinneringen kwijtraakt krijg je er deel aan. Je particuliere bewustzijn, dat deel van jezelf dat onpersoonlijk is, voorbij de grenzen van je ik ligt, kan er contact mee maken. Daar, op dat punt in ruimte en tijd, word jij nieuw voor het landschap. Als herboren, in elk geval opgefrist en verbeterd keer je vervolgens terug in de vertrouwdheid van de stedelijke omgeving. Ik weet niet wat er gebeurt als je voortdurend in open verbinding staat met dit buiten. Wat is de zigeunerervaring? Of die van de daklozen? Hoe houden zij dat vol, zonder vaste woonplaats, altijd uitgeleverd aan de elementen, wat weten zij? Ik weet het niet. Ik weet evenmin hoe dieren het, onbekommerd als ze lijken, doorstaan, of nee, zo'n inspanning schijnt het niet te kosten, het is eerder een leven zonder filosofie, nihilisme door vergeetachtigheid. Indien het heilige bestaat, moet het dit zijn.

III

In hypermedia, op een cd-rom of het net, kan informatie anders worden gerangschikt dan volgens het lineaire patroon waartoe het schrift verplicht. Non-lineariteit: ontdekking van het digitale tijdperk. Informatie gerangschikt in vertakkende lijnen - de tuin van de paden die zich splitsen, waarover Borges al schreef - of gerangschikt in de velden waarmee ook de schilderkunst al overweg kon, of in spiralen of schizoïde kronkels, of opgespannen tussen paranoïde afstotingspunten, associaties, breuken, onlogische overgangen en omgepoolde causale verbanden - eerst het gevolg en veel later de oorzaak: niet wat je waarneemt is informatief, niet wat je kunt lezen en zien en horen en aanraken en ruiken desnoods, maar de wijze waarop je van het ene sensorisch toegankelijke element switcht naar het andere, die schakelingen roepen de ervaring op van de onwaarschijnlijke combinatie die informerend werkt. Waar je de lineariteit van de talige, monomediale redenering kunt vergelijken met een stedelijk stratenplan - en zo bezien is een vertakkende, non-lineaire denktrant niet meer dan een variant op de lineariteit - kun je de uitgebreidere mogelijkheden van de schakelende, brekende, multimediale aanpak vergelijken met een landschap waarin niet alleen door mensen gemaakte wegen te vinden zijn, maar ook landschap-inherente routes, dierlijke, vegetatieve, minerale, aquatische, gasvormige. Een landschap is een rangschikking van trajecten, door alle elementen heen, alle levensvormen, alle media: lucht, water, aarde, leven. En een landschap, ook als het uit elektronische data bestaat, denkt (nu en dan).

De reiger die opvliegt als zijn moment is gekomen, is niet langer een element in een context, maar deel van een geheel, of liever: een geheel ontstaat zodra hij opvliegt, maar alleen in geval het moment van de reiger daar is. Wat een boodschap binnen een medium was - een vogel die aangeeft dat er in het landschap water aanwezig is met kleine visjes of kikkers of ander eetbaar spul - gaat op in zijn medium, wordt medium, onlosmakelijk deel van het landschap. De stelling van Marshall McLuhan dat het medium de boodschap is, is alleen geldig op begenadigde ogenblikken. Maar zodra dat gebeurt, zodra een landschappelijk denkbeeld zich formeert, ontstaat er kennis die buiten het bereik van het menselijk tekort van één enkel ik valt, en buiten het menselijk teveel aan herinneringen, aan culturele bagages. De droom van de digitaliteit is dat wanneer de databanken en al die gelinkte clusters van enen en nullen zich landschappelijk gaan gedragen, als bewustzijn in plaats van als geheugen, er een weten te voorschijn komt dat ons te buiten gaat, maar ons opneemt, verfrist en verbetert, en ons dan weer loslaat, als nieuw. Tot de volgende keer. Want een landschap heeft, anders dan wij, alle tijd, alle traagheid.

IV

Ik liep vanaf de camping vier of vijf dagen lang alle bewandelbare richtingen af, alle dalen door, heuvels over, uitzichtpunten langs, hoge hekken, bosranden, rivierbochten, modderpaden, een bredere weg nu en dan. Kort voor het donker keek ik over de oeverweiden uit vanaf het pad dat langs de rivier naar het dorpje verderop liep, naar een restaurant. Hoe voelde God zich hier thuis, ik groette hem vriendelijk. En dan de volgende morgen de heuvels weer op, tussen woest waaiende korenvelden door, naar een enkele kersenboom die behoorlijk vol zat dat jaar, en soms laat in de middag een hert of een ander opmerkelijk feit - een morielje, een nachtorchis. Twintig, dertig kilometer, ik maakte het mezelf niet al te zwaar, was moe genoeg om op de aarde te slapen, zeker na een visje te hebben gegeten in dat restaurant, of ook niet, gewoon een boterham en naar bed. En het naderde. Ik moest er niet op bedacht zijn om het zich te laten voltrekken aan mij. Ik stond, in de namiddag van dag vijf, komend uit een bos of een rij huizen desnoods, of vanonder een elektriciteitsmast of een stelletje struiken, en zag het landschap dat ik de afgelopen week had bewandeld in heel zijn overzichtelijke complexiteit voor me: dat blauwe dal maandag, die rand na rand dieper blauw wordende meander woensdag, die oplopend gelige helling en de bossen daarachter dinsdag, die bocht van rivier met kapelletje Danke Herr donderdag. Tijd is de factor die de ruimte menselijk maakt. En zo was ze gekomen, de systematische ervaring: er bestaat samenhang in de wereld en die geeft ze door.

Computergames werken zo. Het gaat er niet om de schat te vinden of sneller te zijn dan de vijand, het kakkerlakperspectief op de keuken te verkennen of een duizeling deelachtig te worden - geen agôn, alea, mimicry of ilinx, de spelcategorieën van Calois. De inzet is te snappen wat de spelregels zijn. En dat op ieder speelveld, elk niveau waartoe je doordringt. En daarna al die speelvelden te overzien in hun metaorde. Een gedachte krijgt vorm zodra er een gelijktijdige samenhang ontstaat tussen alle punten binnen een n-dimensionaal veld. Op welke punten je ook begint om zicht te krijgen op het denkbeeld van dat veld: als je lang genoeg volhoudt trek je alle ingrediënten van de gedachte tevoorschijn. En wanneer je dat gedaan hebt, wanneer je het denkbeeld zogezegd volledig tot ontplooiing hebt gebracht, kijk dan om wat er achter is gebleven in het veld waarin de elementen van het denkbeeld gerangschikt hebben gelegen, statisch of dynamisch of transformerend desnoods. Dat is God. Zoveel hadden de gelovigen in de afgelopen honderd- of tweehonderdduizend jaar wel door. God is niet het programma van de wereld, maar het gegeven dat er een programma kan worden ontdekt, niet tussen een handvol punten of data, maar tussen alle punten en data tegelijk. Ongelovigen zeggen dat zo'n program er niet is, maar dat het wel handig zou zijn (Als God niet bestaat, moet hij worden uitgevonden). Gelovigen weten wel beter. Het is er echt als je je verloren loopt in het landschap, als je je stukspeelt tegen jezelf. Het is een leugen dat God zich vanaf de Renaissance heeft teruggetrokken uit het landschap en de geschiedenis, en in de ziel is gaan wonen, alwaar hij langzaam uitdooft: elke dag opnieuw kan een landje, een weidsheid, een park, een plantsoen desnoods worden gemythologiseerd, en kijk, daar heb je hem weer, of Hem schreven ze vroeger. De Zielloze. Die van het Beeldscherm op ieder weiland. Daarom kunnen ingetogen gelovigen zo vreselijk kwaad worden, tot zelfdestructie toe, wanneer hun landschap wordt verbeterd met een autoweg, een fors viaduct, een nog snellere treinverbinding.

V

Wat weet het landschap dat ons blijft ontgaan? Waar is 'God' een ander woord voor? De systematische ervaring wordt iets in de breedte gewaar dat ook over de radiale as kan worden opgevangen: de ervaring van de andere wereld. Ik stel me mezelf voor zonder bewustzijn en onderbewustzijn. Wat zie ik? Een woeste grasvlakte, zwiepend in de storm soms, de hemel valt als een tentdak laag en grauw rondom de steppen. Een donkere stroom in grijze bergen, schaarse kudden zwervend in de verte. Ieder lichaam heeft een landschap, een beeld van zijn landschap. Wanneer alles hier mis gaat, hij sterft of zij wegloopt of een auto hen doodrijdt, daarheen dan, naar de plek waar het leven eindigt, of desnoods doorgaat, maar dat zou niet langer mijn beslissing zijn. Je komt er al je doden tegen. Alle kennis die je bezit maar niet kunt legitimeren, beredeneren, al je weten zonder bron, zonder duiding: in dat land is waarheid wat je hier hooguit als mening durft te ventileren (dat is niet zo) en wat je nooit hardop denkt (want het is zo). Ik sta ermee in verbinding, al verbaast het mij ook iedere keer weer, ben bang het contact te verliezen, hoop dat het voorbij is soms, en dan opeens is er een gedachte die nergens op slaat, behalve dat ze juist is, of vanzelfsprekend, of geloof me nou maar. En het is altijd een beeld, zelfs als het via woorden zich omhoog weet te werken. Meestal val ik erin, en kijk rond, naar wat ik niet ben, maar wat mij is, al weet mijn geest het altijd zo te spelen dat ik pas door heb wat er gebeurt als het voorbij is en ik een verslag schrijf, waarbij het zich aan mij presenteert als iets wat nog staat te gebeuren. Ook daarin heeft het de structuur van een digitaal spel.

Het is niet onze taak de wereld te verdubbelen in beelden: één keer bestaan is voldoende. Wat beelden doen, en waarom telkens weer en tot het einde der tijden menselijke beelden gemaakt zullen worden, is het vinden van de toegang tot de andere wereld, het geordende, ordenende landschap dat zich opent op de grens waar de context ophoudt en het ik begint. Vandaar komen de beelden, uit het rijk van de geest, ook als je ze met een fototoestel vastlegt. Het inzicht dat de wereld echt bestaat, en alleen nu, oh continuous present, ligt te zeer voor de hand om informatief te zijn. De wereld moet ontdaan worden van haar realiteit, dat deden de reuzen die ons vooraf gingen, dat doet de godheid die ons project begeleidt. Dat doen de beelden die wij de wereld schenken. Beelden tonen niet, ze herorganiseren. Ze veranderen de regel van het bestaande. Ze verschuiven de oriëntatiepunten. De beelden mogen hun best doen het programma van de zichtbare wereld te ontraadselen, maar dat programma draait juist omdat het niet zichtbaar is. Al wat de beelden kunnen onthullen is hun eigen programma. Een beeld wordt pas werkelijk als het, in plaats van een situatie weer te willen geven, zich door die situatie laat herprogrammeren, en zich daarna uitsluitend aan zijn eigen nieuwe regels houdt. Dan kan het beeld ook de ervaring van zijn beschouwers dusdanig programmeren dat dezen de manier waarop het beeld door iets werkelijks is geherprogrammeerd, aan den lijve gewaarworden. Een beeld is net zo min een weergave van een bestaande werkelijkheid als een reiger een weergave is van het landschap waar hij doorheen vliegt. Een beeld brengt een werkelijkheid aan het denken. Een beeld maakt van elke geregistreerde toestand een landschap, waarvan het zelf deel is zonder ermee samen te vallen, en brengt zo tot stand waar het allemaal om begonnen was, heel die techniek: een levende gedachte, spoor van licht, een denkbeeld. Een zucht van God. En het uur van de geest duurt weer iets langer.