Lilian Stolk

Gelukkige Hans

sprookje van Grimm

Sprookje over onvoordelige ruilhandel

Hans werkt zeven jaren voor zijn baas en hij krijgt zijn loon, een stuk goud dat even groot is als het hoofd van Hans. Hans doet het goud in zijn zakdoek en komt bij een ruiter te paard. De ruiter vraagt waarom Hans te voet gaat en Hans zegt dat hij de klomp goud naar huis moet dragen. Hij kan zijn hoofd niet rechtop houden door zijn vracht. De ruiter biedt aan zijn paard voor het goud te ruilen. Hans wordt van het paard geworpen en valt in een greppel tussen de akkers. Een boer houdt het paard tegen en Hans zoekt zijn armen en benen bijeen. De boer wil zijn koe wel ruilen voor het paard en Hans trekt verder. Hij heeft nu melk, boter en kaas en vindt het een goede ruil.
In een herberg eet Hans wat en koopt een half glas bier. Hij trekt naar het dorp van zijn moeder en hij loopt over de hei, het is erg warm. Hij bindt de koe aan een dorre boom en zet zijn leren muts onder de koe, maar het dier geeft geen melk. Hans wordt geschopt door de koe en een slager biedt aan de koe te ruilen tegen een jong varken. Hans drinkt uit de fles van de slager en ruilt de dieren, hij kan nu worsten maken. Hans komt een jongen tegen met een vetgemeste gans, de jongen vertelt dat hij naar een doopfeest gaat. De jongen vertelt dat er een varken is gestolen bij de schout en mannen zoeken de dief. Hans wil het dier wel ruilen voor de gans en hij is verlost van zijn zorgen.
Hans komt in zijn geboortedorp en kan brood met ganzenvet eten en kan een hoofdkussen vullen met de veren van de gans. Hij ontmoet een scharensliep en deze vertelt dat hij goed kan verdienen met zijn vak. Als de scharensliep over de ruilen van Hans hoort, vertelt hij dat Hans goud moet laten rinkelen om fortuin te maken. Een slijpsteen is genoeg, hij wil de oude steen wel ruilen voor de gans. Hans ruilt zijn gans en krijgt ook een gewone steen om spijkers recht te slaan. Hans vindt zichzelf een zondagskind, alles wat hij wenst komt uit. Hij heeft honger en de stenen drukken zwaar op zijn schouders. Hij komt bij een waterput en als hij wil drinken, vallen de stenen in het water. Hij dankt God, hij is verlost van de zware stenen en loopt snel naar het huis van zijn moeder.